Indien bijvoorbeeld uw echtgeno(o)t(e) overlijdt door een ongeval waarvoor een ander verantwoordelijk is te houden, kan er naast het enorme verdriet ook sprake zijn van overlijdensschade. U kunt dan een vordering tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud instellen.[1]
Hierbij spelen de begrippen ‘behoefte’ en ‘behoeftigheid’ een belangrijke rol. De behoefte is wat u nodig heeft om na het overlijden van uw echtgeno(o)t(e) in het levensonderhoud te kunnen voorzien op een wijze die zoveel mogelijk aansluit bij de levensstandaard van voor het overlijden. Behoeftigheid betekent dat u een tekort heeft om de levensstandaard te handhaven die u had voordat uw echtgeno(o)t(e) overleed.[2]
Â
De rechtbank Midden-Nederland heeft onlangs een uitspraak gewezen in een zaak waarin een vordering tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud is ingesteld.[3] In dit blog ga ik op deze uitspraak in.
Â
Wat ging er aan de procedure vooraf?
Een man is overleden door een ongeval op zijn werk. De aansprakelijkheid is door verzekeraar ASR erkend. De echtgenote en de dochter van de man eisen een schadevergoeding wegens het overlijden van hun echtgenoot en vader. De vraag rijst echter of dat er sprake is van behoeftigheid.
Â
De man voorzag in het levensonderhoud van het gezin met het inkomen dat hij verdiende uit zijn werk en met ontvangen dividenduitkeringen. Cliënt was namelijk certificaathouder van aandelen van een onderneming. De certificaten werden beheerd door de Stichting Administratiekantoor Aandelen (hierna: ‘de Stak’). De echtgenote van de man erfde na het overlijden de eigendom van de certificaten en zij trad toe tot het bestuur van de STAK. De echtgenote moest over de certificaten belasting betalen en dat heeft zij gedaan met geld uit de betreffende onderneming. Niet alleen de waarde van de aandelen is hierdoor gedaald, maar ook de hoogte van de dividenduitkeringen.
Â
Volgens ASR is er geen sprake van behoeftigheid, omdat het erven van de certificaten financieel gunstig is. Dit licht ASR als volgt toe. De echtgenote heeft nu dezelfde positie gekregen in de STAK als haar man dit had voor zijn overlijden. Verder heeft zij nu invloed en zeggenschap, terwijl zij dit niet had voor het overlijden van haar man. Tot slot: de man en zijn echtgenote waren getrouwd in gemeenschap van goederen. De certificaten vielen buiten de boedel. Na het overlijden van de man heeft de echtgenote de certificaten in eigendom verkregen. Volgens ASR is er juist sprake van een overschot in plaats van een tekort.Â
Â
De echtgenote en de dochter van de man kunnen zich hier niet in vinden. Voor het weggevallen inkomen van de man is een (beperkt) nabestaandenpensioen in de plaats gekomen en de hoogte van de dividenduitkeringen is lager geworden. Het feit dat de echtgenote nu certificaathouder is, zij bestuurder is van de STAK en dat zij invloed en zeggenschap heeft is in dit kader volgens hen irrelevant. Volgens de echtgenote en de dochter is er wel degelijk sprake van behoefte en behoeftigheid.
Â
Aangezien de partijen er samen niet uitkwamen, is er een deelgeschilprocedure bij de rechtbank opgestart.[4]
Â
Overwegingen en oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat aan de positie van de echtgenote van certificaathouder en bestuurder van de
STAK geen wezenlijke betekenis toekomt. Net zoals de man voor zijn overlijden, kan de echtgenote niets doen zonder de andere twee bestuurders van de STAK. Vanwege de beschermingsconstructie van de STAK kan de echtgenote het geld uit de onderneming niet inzetten voor levensonderhoud. Het vermogen van de onderneming werd overigens ook nooit verbruikt. Volgens de rechtbank is er al met al geen sprake van een vermogensvermeerdering door het certificaathouderschap. Van belang is dat de maandelijkse dividenduitkeringen een vast onderdeel vormden van het gezinsinkomen en dat moet na het overlijden worden voortgezet door met maandelijkse uitkeringen in een aanvullend inkomen te voorzien. In de uiteindelijke rekensom moeten wel de uitkeringen uit de STAK als onderdeel van het gezinsinkomen worden meegenomen.
Â
De rechtbank gaat ervan uit dat er sprake is van behoefte en behoeftigheid en dus schade door gederfd levensonderhoud. Een rekenexercitie is nodig.[5]
Â
Tot slot
Overlijdensschade is een complex onderwerp. Bij het bepalen van de schade zijn behoefte en behoeftigheid van belang. In de besproken kwestie oordeelde de rechtbank dat het certificaathouderschap geen vermogensvermeerdering vormt. Voor de precieze berekening van de hoogte van de schade wordt vaak een rekenkundige ingeschakeld.
Â
Is er sprake van letsel- of overlijdensschade, en wenst u hulp bij het verhalen van de schade? Neemt u dan gerust geheel vrijblijvend contact met ons op via 0800 667 84 66 of via info@nm-letselschade.nl. Met de juiste kennis en ervaring helpen wij u graag verder.
Â
Dit blog is geschreven door mr. E.W. (Elise) van Kempen, NIVRE-re, werkzaam bij NostimosMooyman.
Â
[1] Zie artikel 6:108 lid 1 Burgerlijk Wetboek. Er is sprake van een beperkte kring van gerechtigden. Van belang is daarnaast dat onder levensonderhoud niet alleen levensonderhoud in geld maar ook levensonderhoud in natura moet worden verstaan. Zie hiervoor bijvoorbeeld A.T. Bolt, in: GS Schadevergoeding, art. 6:108 BW, aant. 2.3.1, actueel tot en met 15 augustus 2020.
[2] Rechtbank Midden-Nederland 11 juni 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:2843, r.o. 3.1.
[3] Rechtbank Midden-Nederland 11 juni 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:2843.
[4] Rechtbank Midden-Nederland 11 juni 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:2843, r.o. 2.1, 3.2 en 3.4-3.6.
[5] Rechtbank Midden-Nederland 11 juni 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:2843, r.o. 3.10 en 3.11.
[1] Rechtbank Midden-Nederland 11 juni 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:2843, r.o. 3.10 en 3.11.
Â